Cornelis Kurpershoek en zijn zakelijke compagnon Martinus Zaaijer kenden de omgeving als hun broekzak. Het noordelijke deel van Rotterdam had zoals het er rond het jaar 1900 bij lag geen geheimen meer voor ze. Toch wandelden ze alsof elke stap een nieuw idee kon brengen, als schetsen die langzaam tot leven kwamen.
Hun wandeling begon, zoals vaak, bij Kurpershoeks statige herenhuis aan de Schiekade. Ze volgden het water van de Rotterdamse Schie in de richting van de kromme Heulbrug en bogen af naar de Bergweg. In dit deel van de stad, rondom de Provenierssingel, de Agniesebuurt en het Pijnackerplein hadden de twee bouwgrondexploitanten eerder al meerdere stukken grond aangekocht, stratenplannen ingediend bij de gemeente Rotterdam en de aangekochte grond in stukjes weer als bouwkavel aan kleine, zelfstandige bouwondernemers doorverkocht.
Zo waren ze de laatste jaren te werk gegaan. Zaaijer en Kurpershoek beschouwden zich steeds meer als architecten van hun eigen stad, ook al hadden ze die titel nooit officieel verdiend. Zij waren mannen van de praktijk, van oorsprong bekwaamd in timmerwerk, daarna in complete aannemersklussen en vervolgens in het zelfstandig ontwerpen van woningen. Een praktijk die door het geschoolde bouwgilde met de nodige minachting bekeken werd. Simpel ontworpen, goedkope en snel gebouwde huizen voor het volk waren het.
Maar dat stadium hadden de heren achter zich gelaten. Hun blik richtte zich nu op de grond zelf. Kurpershoek, inmiddels de zestig gepasseerd, en de veertien jaar jongere Zaaijer wisten dat het grote geld niet lag in de huizen, maar in het aankopen en doorverkopen van land, en in het voorschieten van kredieten aan bouwondernemers. In het poldergebied tussen de Rotterdamse Schie, de Bergweg en de nieuwe Ceintuurspoorbaan hadden ze grote percelen verworven. Wat er lag, was nog platteland: een patroon van sloten, weilanden met koeien en varkensstallen. Middenin strekte zich een ondergelopen veenafgraving uit, met irissen langs de oevers en woekerende moerasplanten. Maar in de verbeelding van de twee mannen zag het er al heel anders uit – als een wijk in wording.
De Bergweg markeerde rond 1900 zichtbaar de grens tussen de stadse bebouwing en de landelijke polder. Hier eindigde Rotterdam en strekte plat polderland zich uit tot aan de horizon. De smalle, eeuwenoude weg was ooit de Oost-Blommersdijkseweg en startte vanaf de steile Heulbrug die zich over de Rotterdamse Schie boog. Voor kinderen was het een favoriete plek om er vanaf in het water te springen, of zich hangend aan de spijlen langzaam te laten zakken op de voorbijvarende binnenvaartschuiten. Voor degenen die met handkarren de hobbelige keien moesten trotseren, was de brug een dagelijkse uitdaging, vooral ’s winters wanneer de stenen spekglad werden. Sommigen slaagden er amper in zonder hulp van omstanders.
Zelfs de paardentram moest er tegen vechten. Als het paard midden op de brug weigerde, stapten de passagiers uit en hielpen duwen. En als het dier het wel haalde, bestond de kans dat het rijtuig op het aflopende stuk te veel snelheid kreeg en uit de rails sprong. Ook dan hielp iedereen mee tillen. Het paard zelf leek zich er nooit druk om te maken – na afloop zette het rustig weer één hoef voor de ander, alsof niets was gebeurd.

De Heulbrug +/- 1901
Op de Heulbrug waaide de wind vrij vanuit de polder. Je rook er gras, vochtige aarde en de harsige geur van versgezaagd hout. Links kromde het kanaal langs schuren en losse gebouwen. Tussen de boomtoppen draaiden de wieken van de houtzagerij van Abraham van Stolk langzaam hun rondes. Boomstammen dobberden in het water, vastgemaakt in vlotten, wachtend tot de zagen zich erin zouden zetten.
Aan de rechterkant strekte de Schie zich kaarsrecht uit richting de stad. Daar stonden recent gebouwde stadswoningen in een strakke bocht van de Schiekade naar de Bergweg – modern, en nog altijd herkenbaar. Wie iets verder keek, zag hoe de Bergweg zich in groene pracht toonde: rijen bomen die elkaar met hun kruinen raakten en zo een bladerdak over de weg vormden.
Net voorbij de brug, links langs de Bergweg, stond Café De Koophandel. Daarachter een klein huizenblok dat nog net binnen de Rotterdamse gemeentegrens viel. Het land erachter hoorde al bij Hillegersberg. De grens liep niet zichtbaar over de weg, maar werd bepaald door een sloot die zich min of meer parallel aan de Bergweg in noordoostelijke richting slingerde.
Net voorbij dat vooruitgeschoven huizenblok aan de linkerzijde hadden niet lang geleden nog een aantal fraaie buitenplaatsen gelegen. Als eerste op de wandelroute van de heren lag het nagenoeg lege terrein dat tot voor kort nog als buitenplaats Insulinde bekend stond. De laatste materialen die nog herinnerden aan de buitenplaats van reder en kunstverzamelaar Fop Smit jr. waren niet lang geleden per opbod verkocht. Wat deuren, hardhouten kozijnen, een marmeren schouw, fruitbomen, heesters en een grote volière waren onlangs als laatste van het terrein verwijderd. De buitenplaats moest ruimte maken voor iets geheel nieuws – een spoorviaduct dat vanaf het toekomstige Hofpleinstation naar Wassenaar, Den Haag en Scheveningen zou lopen.
Men sprak er met bewondering over. In Nederland reden pas sinds kort enkele elektrische trams, en Rotterdam had niet meer dan paardentrams. Maar hier, over dit viaduct, zouden de allereerste elektrische treinen van het land gaan rijden. Twee kilometer lang, met tweehonderd overspanningen, gebouwd van het moderne gewapend beton – een tweede primeur.
De aanleg was een particulier initiatief, bedoeld om te concurreren met de bestaande spoorlijn tussen station Delftse Poort en Den Haag. De investeerders mikten op de zakenman die vanuit de beurs in hartje Rotterdam comfortabel naar zijn villa in Wassenaar wilde reizen. De gemeenteraad gaf toestemming, maar stelde eisen: geen gelijkvloerse kruising met de Ceintuurspoorbaan en geen belemmering voor het verkeer in het noorden van de stad. Een viaduct was de oplossing. Afdalen naar maaiveld en weer stijgen zou te complex zijn; eenvoudiger was het om vanaf de Bergweg het spoor als een hoge lijn door de polder te trekken tot voorbij de Ceintuurbaan. Toekomstige uitbreidingen van de stad zouden zo geen probleem vormen.
Voor Zaaijer en Kurpershoek klonk dit als muziek in de oren. Terwijl de stad nog sprak over plannen en mogelijkheden, hadden zij al stukken poldergrond in bezit. In gedachten zagen ze de eerste straat uit hun nieuwe stratenplan al voor zich: bijna evenwijdig aan het toekomstige viaduct zou de Insulindestraat verrijzen. Tot aan de sloot die de grens met Hillegersberg markeerde, was de grond inmiddels van hen.

De Bergweg, net voorbij de Heulbrug. Het open gedeelte met het hek aan de linkerzijde is de voormalige toegang naar de oude buitenplaats Insulinde. Het pand daarachter met de naam Insulinde in de gevel en de eerste drie panden met de puntdaken bestaan nog steeds.
Net voorbij het toekomstige spoorviaduct lag nog een voormalige buitenplaats. Niet lang geleden stond dit nog bekend als “Huis en Buiten Welbehagen”. De oorspronkelijke villa met 14 kamers en 60 meter diepe tuin werd in 1890 verhuurd aan de diaconie van de gereformeerde kerk, die er een verpleeghuis voor chronisch zieken stichtte. “Welbehagen” werd door de diakenen letterlijk in het Grieks vertaald naar “Eudokia”. ‘Een welluidende en gepaste naam voor deze Stichting der Barmhartigheid’, schreven de oprichters. De villa werd na een jaar gekocht, bleek al snel te klein en werd in 1894 flink uitgebreid. Een tweede grote uitbreiding, waarbij de oorspronkelijke villa plaatsmaakte voor een nieuw gebouw met een operatiekamer en een afdeling voor acute zieken, volgde in 1898. Weer een paar jaar later, ten tijde van de wandeling van Zaaijer en Kurpershoek, werd er gebouwd aan een lijkenhuisje.
Onlangs waren nog een stel mannen opgepakt voor het stelen van bouwmaterialen op het terrein. Ze hadden zich verschanst in één van de goedkoop gebouwde woningen achter de grenssloot aan de achterzijde van de tuin van Eudokia. Technisch gezien was het daarmee een zaak voor de politie van Hillegersberg, maar het was evengoed een Rotterdamse kwestie. De haastig neergezette pandjes waren een doorn in het oog en een bron van ellende voor beide plaatselijke afdelingen. In totaal waren er vier goedkoop ogende huizenblokjes met ieder drie panden aan een provisorisch aangelegd straatje neergezet door de stugge, op geld beluste particuliere bouwondernemer Van Tussenbroek. Hij hoopte een financieel slaatje te slaan uit exploitatie van zijn stuk deels bebouwde grond, wanneer dit onvermijdelijk ergens in de toekomst bij Rotterdam gevoegd zou worden. Nu stonden de pandjes op zijn grond nog praktisch geïsoleerd en was er geen aansluiting op drinkwater of een riool. Een drassig slootje achter de huizen moest voorlopig maar volstaan. Niemand waagde zich er liever 's nachts. Inbraken waren er schering en inslag en het was een dumpplaats van afval. Niet lang geleden nog was er een babylijkje gevonden en onlangs had de krant vol gestaan van de raadselachtige dood van de zonderlinge juffrouw Duuring, die wekenlang onopgemerkt in één van de woningen van Van Tussenbroek had gelegen. ‘Overal, zowel in de voor- als in de achterkamer, zaten de vloeren en het behang met bloed; doeken, met bloed gedrenkt lagen in de bedstede en in de voorkamer. En de bewoonster lag, in dekens gewikkeld, dood in de alkoof te bed. De ondraaglijke geur liet zich verklaren uit de omstandigheid dat het lijk, waarvan het gelaat een afschuwelijke zwarte kleur had, reeds in vergevorderden staat van ontbinding verkeerde’, scheef het Rotterdamsch Nieuwsblad. Onderzoek bij de lijkschouwer leverde geen sluitende verklaring op. Ze zou gestorven zijn aan de gevolgen een leverbloeding, maar dat kon niet verklaren waarom overal in het huis bloedsporen te vinden waren en ze in dekens gewikkeld lag. Eigenaar Van Tussenbroek kon het allemaal weinig schelen. Een paar weken na het incident verhuurde hij het woninkje weer voor 1,75 per week. Hij was ervan overtuigd dat zijn stukje bebouwde grond, als deze eenmaal op Rotterdams gebied zou komen te liggen en de gemeente de riolering, drinkwater en gas had aangelegd, hem ruim van inkomsten zou voorzien.
Voor het Eudokia ziekenhuis, aan de Bergwegzijde stond een hoog smeedijzeren hekwerk en een bomenrij die onderbroken werd door een beginnend straatje dat onofficieel als de Eudokiastraat bekend stond. Van Tussenbroek had hier zelf een eigen straatje aangelegd dat leidde naar de pandjes achter de tuin van Eudokia. Voor het gemak had hij zijn straat zelf maar Tweede Eudokiastraat genoemd.




vier ansichtkaarten uit de periode rond 1902 van de Bergweg ter hoogte van het Eudokia ziekenhuis. Op de foto met de wasvrouw is het café Bellevue zichtbaar op de hoek van de Noordsingel
Het smeedijzeren hekwerk aan de Bergweg liep na de Eudokiastraat, ter hoogte van de Noordsingel zo’n honderd meter door. Achter het hekwerk, ongeveer tegenover de Noordsingel stonden twee stadsvilla’s. De Bergweg was hier nog smaller vanwege het vooruitgeschoven gebouw van Café Bellevue dat aan de overkant op de hoek van de Noordsingel stond. Na de twee villa’s volgde een huizenrij met tuintjes, het gebouw met de stoomververrij en chemische wasserij van J. Hoevels en de suikerwerkfabriek van Beukers en Rijneke. Na nog een klein groepje stadswoningen leek de stad op houden was er links van de Bergweg honderden meters lang alleen maar polderlandschap te zien. Een rij met platanen flankeerde het grensgebied. Aan de rechterkant stonden de laatste gebouwen van de Zwartjanstraat. Weer wat verderop werd de Bergweg nog lommerijker. Links, ongeveer ter hoogte van de Zaagmolenstraat lag de oude buitenplaats met de villa Vinkerust, dan weer wat stadsvilla’s met tuin en nog een stukje verderop de boerderij en melkinrichting “de Bootswoning” van J. J. Maat. De boerderij met huisnummer 1 was het officiële einde van het Rotterdamse deel van de Bergweg. Hier boog de grens met Hillegersberg af in de richting van het Zwaanshals en ging de Rotterdamse Bergweg over in de Hillegersbergse Bergweg. Het groen nam het vanaf hier bijna helemaal over en alleen een laatste afgebogen rij met wat stadse bebouwing aan de linkerzijde, rechts het café Transvalia en de theetuin La Promenade op de splitsing waar de Benthuizerstaat en de Bergweg bij elkaar komen, het in aanbouw zijnde katholieke st. Agathagesticht aan de linkerzijde en de broodfabriek van bakkerij T. den Hartigh weer aan de overkant daarvan vielen nog op. Via een tunneltje onder het spoor, bekend als het “het muizengaatje” bij de houten treinhalte van station Hillegersberg aan de Ceintuurbaan liep de weg verder in de richting van het gelijknamige dorp.


Bovenste afbeelding: de Bergweg ter hoogte van de Zwartjanstraat. Het hoekpand bestaat nog steeds. Onderste afbeelding: de boerderij van J.J. Maat, ook wel bekend als "de Bootswoning", ter hoogte van waar tegenwoordig het Willebrordusplein ligt.
Zaaijer en Kurpershoek hadden hun kansen goed ingeschat. Ze kenden de ambities van de Rotterdamse directeur van Gemeentewerken, G. J. de Jongh, én de problemen van de ongecontroleerde stadsuitbreiding aan de randen van de gemeente. Hier konden zij hun voordeel mee doen. De stad groeide onophoudelijk, de woningnood was groot, en het was dringend nodig orde te scheppen in de bouw. Rond de eeuwwisseling leek Rotterdam vol vertrouwen in de toekomst, maar achter dat optimisme gingen nog altijd grote misstanden in de huisvesting schuil. Precies in dat spanningsveld wisten de twee bouwgrondexploitanten hun plannen te smeden.
Reactie plaatsen
Reacties
Hallo Ronald.
Wat een leuk en interessant artikel.Ik werd via het wijkblad Liskwartier & Bergpolder geattendeerd op je blog. Aangezien ik zelf ook geïnteresseerd ben in de geschiedenis van Rotterdam en ook woonachtig ben in het Liskwartier was mijn interesse snel gewekt. Ik ga op mijn gemak je blogs lezen en hou de chronologische volgorde aan.
Groeten,
Raymond Swaep
Hallo Raymond, bedankt voor je reactie!
Mocht je nog aanvullende informatie tegenkomen die je hebt en wil delen, graag! Ik maak de blogs graag zo volledig mogelijk.
Hartelijke groeten, Ronald
Prima Ronald. Zal ik doen.
Succes!
Beste Ronald
Ik kreeg deze blog dorgestuurd door een vriend in het Liskwartier. (7 mei 2021) Ik doe o0nderzoek voor een boek naar de Buitenplaats Insulinde. En hij dacht terecht dat ik de tweede foto waar het hek van Insulinde op te zien ismij wel zou interesseren. Ik ken deze inderdaad niet. Kan jij mij vertellen waar je hem gevonden hebt. Bij voorbaar hartelijk dank. Robert Ligthelm
Beste Robert,
Deze afbeelding is een uitsnede van een ansichtkaart die rond 1897 is uitgebracht. Deze is onder andere digitaal te vinden in het stadsarchief:
https://hdl.handle.net/21.12133/C6F428D96FAA4D93BB22389EF63930A3